Kasper Jansen – NRC – 5 januari 1996

De pianist, componist en arts Hans Henkemans, die op 29 december op 82-jarige leeftijd overleed in een ziekenhuis in Nieuwegein, was in het Nederlandse muziekleven een uniek figuur: veelzijdig en intelligent, gevierd en omstreden, aanvankelijk zeer prominent, later geïsoleerd. Als briljant vertolker van de pianomuziek van Mozart en Debussy was Henkemans in de jaren ’50 internationaal beroemd. Zijn instrumentale composities waren vaak succesvol maar, na de Notenkrakersactie (1969), nogal controversieel. Later was de keuze van het onderwerp voor zijn opera Winter Cruise zelfs aanvechtbaar voor iemand die was afgestudeerd als psychiater.

Johannes Henkemans werd op 23 december 1913 in Den Haag geboren. Vanaf zijn vijfde kreeg hij pianoles, op zijn achtste of negende maakte hij zijn debuut in het Haagse Diligentia tijdens een concert voor en door kinderen, in een six-mains-bewerking van het menuet uit de Mozart-symfonie KV 543. In zijn boekje Daar zit je dan (1961) beschreef Henkemans dat ‘één-derde debuut’ als een traumatische ervaring van een narcistisch kind.

Op zijn elfde begon Henkemans te componeren. Twee jaar later werd hij leerling van B. van den Sigtenhorst Meijer, van wie hij piano- en theorieles kreeg. Toen hij medicijnen ging studeren in Utrecht, kreeg hij nog slechts een enkele pianoles van George van Renesse. Na een weddenschap kende hij in korte tijd het complete pianowerk van Debussy uit zijn hoofd. In zijn studietijd maakte Henkemans kennis met de muziek van Willem Pijper, bij wie hij tot zijn 24ste studeerde.

Voor de oorlog componeerde Henkemans een symfonie (1934), twee pianoconcerten, twee vioolsonates, twee piano-etudes en drie strijkkwartetten. Na de oorlog, waarin Henkemans als arts werkte, maakte hij zijn debuut op het grote podium met het buitengewone succes van zijn Passacaglia en Gigue (1941-’42), die in december 1945 met de componist aan de vleugel zijn wereldpremière kreeg bij het Concertgebouworkest onder leiding van Eduard van Beinum. In tien jaar werd het stuk zeker dertig keer gespeeld, Van Beinum bracht het ook ten gehore in Parijs. Als solist kwam Henkemans al snel aan de top van het internationale muziekleven. Hij speelde – uitzonderlijk voor die tijd – met het Radio Kamerorkest de 23 pianoconcerten van Mozart, deels met eigen cadenzen, en trad op tijdens de Salzburger Festspiele. Paumgartner vond hem “onder de pianisten een van de grootste kunstenaars van deze tijd.”

Het spel van Henkemans was zowel dat van de technisch zeer begaafde pianist als dat van de analyserende componist. Henkemans speelde helder, exact en ragfijn parelend in Mozart, hij belichtte de structuur in Debussy, die ook rank en bekoorlijk klonk en hij leefde zich in Ravel uit in gevoeligheid en kleurenrijkdom. Al werd Henkemans beroemd om Mozart en Debussy, hij wilde als uitvoerend musicus niet tot hen worden beperkt. “Ik wil geen specialist zijn, ik speel elke componist, mits ik mij met hem en zijn werk kan vereenzelvigen. Zo zal ik niet gauw Brahms spelen, omdat zijn pianocomposities mij niet liggen.”

Henkemans voelde zich het gelukkigst als componist: de bevrediging tijdens het componeren was groter dan bij het uitvoeren. Henkemans achtte (in een interview in 1958) de Westerse muziek “in een kritiek stadium. Ze is uitgeput, niemand weet wat er over vijftig jaar zal klinken. Maar ik doe niet mee aan cultuurfilosofie als ik componeer. Ik schrijf spontaan, met plezier, ik sta dan overal buiten.”

Henkemans keerde zich tegen moderne stromingen als atonaliteit, dodekafonie of serialiteit, die hij afdeed met de zelf geïntroduceerde term ‘soniek’. In zijn composities was hij, net als Willem Pijper, Frans en wat exotisch georiënteerd, met een vaak opvallend ritmiek. Hij maakte graag gebruik van ouderwetse vormen, die hij, zoals in Passacaglia en Gigue een eigen muzikale inhoud gaf. In de concerten die hij schreef (voor viool, gespeeld door Theo Olof, altviool, fluit, piano en harp), was hij gefascineerd door contrasten.

Henkemans schreef ook vocale muziek, onder andere de liederencyclus De toverfluit (1946) op tekst van Bertus Aafjes, Drie liederen (1964) op gedichten van Clara Eggink, Bertus Aafjes en A. Roland Holst, en Bericht aan de levenden (1965) op een tekst van H.M. van Randwijk, jarenlang uitgevoerd tijdens dodenherdenkingen in het Amsterdamse Concertgebouw op 4 mei.

In 1969, het jaar waarin hij bij bevordering werd benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau, beëindigde hij zijn solocarrière wegens zijn zwakke gezondheid. Daarna wijdde hij zich alleen nog aan psychotherapie en componeren. In 1981 promoveerde Henkemans op een proefschrift Sublimatiestoornissen bij kunstenaars, waarin hij voor beroepsproblemen psychische oorzaken aanwees.

Voor zijn opera Winter Cruise (in 1979 uitgevoerd door de Nederlandse Opera) schreef Henkemans zelf op basis van een verhaal van Somerset Maugham het libretto, dat een voor een psychotherapeut wel heel simplificerende en banale inhoud heeft. Een passagiere op een vrachtschip is zó hinderlijk babbelziek dat de bemanning besluit dat de jongste matroos maar eens met haar naar bed moet. De volgende ochtend is de vrouw gelukkig en stil.

Henkemans componeerde tot op hoge leeftijd. In 1994 ging in Den Haag bij het Residentie Orkest onder leiding van Jac van Steen en met Garrick Ohlsson als solist de première van zijn Derde pianoconcert (1992), zestig jaar na zijn Eerste pianoconcert (1932), dat zijn opus I was. Ernst Vermeulen schreef in deze krant dat het tweede deel, een metrisch prikkelend scherzo, Henkemans op zijn best toonde: speels en elegant.