Het Concert voor hoorn en orkest werd in het voorjaar van 1981 voltooid. Het betrekkelijk korte stuk heeft in zoverre een afwijkende orkestbezetting dat in het begeleidend ensemble géén hoorns meespelen, waardoor het solo-instrument extra kansen krijgt om te contrasteren. De compositie bestaat uit vijf aaneengesloten delen, uitlopend op een coda, die qua omvang en inhoud het zesde deel kan worden genoemd: niet alleen verwerkt het reminiscenties aan de voorafgaande delen, maar het introduceert een nieuw eigen thema. De eerste vijf delen zijn symmetrisch gerangschikt. Het stuk begint feitelijk met de finale, waarin zich, ter introductie, ook gegevens van het tweede, derde en vierde deel laten horen; het vijfde deel is qua stemming en beweging (en natuurlijk ook melodisch) dan weer sterk verwant aan deel I. Het tweede en vierde deel zijn bij elkaar behorende fugato’s; het onderbrekende derde deel is een Adagio, waarvan de tweedeligheid gemarkeerd wordt door een snel, kort intermezzo
(orkest zonder solo). Deel IV eindigt met een duidelijk orgelpunt, waarna deel V, de finale, thans niet gecompliceerd door nevengegevens, de symmetrie bevestigt. Een langzaam coda (Molto meno mosso, overgaand in Lento) besluit het werk. – HANS HENKEMANS